-
1 causer
causer [koozee]1 praten2 roddelen♦voorbeelden:trouver à qui causer • met iemand te maken krijgen die niet op zijn mondje is gevallen〈 informeel〉 hé, je te cause! • ik heb het tegen jou!, luister je?〈 informeel〉 cause toujours, je t'écoute, tu m'intéresses • klets maar raak, ik trek me er toch niets van aancauser sur qn. • over iemand roddelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 veroorzaken ⇒ aanleiding geven tot, verwekken, teweegbrengen♦voorbeelden:causer de la peine, du chagrin à qn. • iemand verdriet aandoen, berokkenencauser une certaine surprise à qn. • enige verbazing bij iemand wekkenv1) veroorzaken2) praten3) roddelen -
2 conversation
conversation [kõversaasjõ]〈v.〉1 gesprek ⇒ onderhoud, conversatie♦voorbeelden:avoir de la conversation • een gezellige prater zijnfaire la conversation avec, à qn. • met iemand praten, een praatje met iemand maken→ fraisf1) gesprek, conversatie2) bespreking -
3 faire la conversation avec, à qn.
Dictionnaire français-néerlandais > faire la conversation avec, à qn.
-
4 plaisir
plaisir [plezzier]〈m.〉1 plezier ⇒ genoegen, vreugde, genot4 willekeur ⇒ wil, goeddunken, believen♦voorbeelden:avoir du plaisir, prendre du plaisir à faire qc. • iets graag doen, ergens plezier in hebbense faire un plaisir de faire qc. • iets met het grootste genoegen doenfaites-moi le plaisir de • wees zo goed, vriendelijk (om)vous me ferez plaisir de • u zou me een groot genoegen doen als …prendre plaisir à qc., à faire qc. • ergens plezier in hebbentrouver du plaisir à parler à qn. • graag met iemand pratenplaisir de vivre • levensvreugdeau plaisir de vous revoir, au plaisir! • tot genoegen, tot ziens!avec (grand) plaisir • (heel) graag, gaarnepar plaisir, pour le plaisir, pour son plaisir • (uitsluitend) voor zijn plezierles plaisirs de la vie • de geneugten van het leven3 plaisir solitaire • masturbatie, zelfbevredigingavoir du plaisir, prendre du, son plaisir • seksueel genieten4 le bon plaisir de qn. • iemands willekeur, grillenà plaisir • naar eigen believen; zomaar→ partiem1) plezier, genot2) goeddunken, wil(lekeur) -
5 trouver du plaisir à parler à qn.
trouver du plaisir à parler à qn.Dictionnaire français-néerlandais > trouver du plaisir à parler à qn.
-
6 causer avec qn.
-
7 parler
parler1 [paarlee]〈m.〉————————parler2 [paarlee]♦voorbeelden:1 parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuterensavoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebbenparler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelenparler crûment • geen blad voor de mond nemengénéralement parlant • in het algemeen (gesproken)parler mal de qn. • kwaad over iemand sprekenqu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horenn'en parlons plus • zand erovervoilà qui est parler • zo mag ik het horen!parler à qn. • met, tegen iemand pratenparler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisterentrouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heefton parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteitles faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelfparlez-moi de cela • praat me daar niet van〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?sans parler de • om nog maar te zwijgen vanil parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaanparler pour qn. • voor iemand pleiten〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken♦voorbeelden:parler le français • Frans kunnen spreken1 met elkaar, in zichzelf pratenv1) spreken (over), praten (over)2) bieden [kaarten] -
8 discuter
discuter [dieskuutee]2 praten (over) ⇒ bespreken, bepraten♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bespreken ⇒ praten over, behandelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) discussiëren, praten2) bespreken, praten (over)3) betwisten4) tegenspreken -
9 démêler
démêler [deemellee]〈 werkwoord〉3 onderscheiden ⇒ helder zien, doorzien♦voorbeelden:v1) ontwarren2) ophelderen -
10 intime
intime [ẽtiem]4 gezellig♦voorbeelden:être intime avec qn. • vertrouwelijk met iemand omgaanun(e) intime • boezemvriend(in), intieme vriend(in)1. m/fboezemvriend/-in2. adj1) intiem, vertrouwelijk2) strikt persoonlijk, privé3) innerlijk, diep4) gezellig -
11 avoir qc. à démêler avec qn.
avoir qc. à démêler avec qn.Dictionnaire français-néerlandais > avoir qc. à démêler avec qn.
-
12 parler à qn.
parler à qn.met, tegen iemand praten -
13 discuter de, sur une question avec qn.
Dictionnaire français-néerlandais > discuter de, sur une question avec qn.
-
14 lancer
lancer1 [lãsee]〈m.〉————————lancer2 [lãsee]1 werpen ⇒ toewerpen, gooien, slingeren2 in beweging zetten ⇒ vaart geven aan, doen vertrekken, op gang brengen♦voorbeelden:des yeux lançant des éclairs • ogen die vuur schietenlancer un ultimatum • een ultimatum stellenlancer un mandat d'amener contre qn. • bevel tot aanhouding tegen iemand uitvaardigenlancer qn. dans une aventure • iemand in een avontuur stortenlancer son chien sur qn. • zijn hond op iemand afsturenlancer un moteur • een motor startenlancer un navire • een schip van stapel doen lopenlancer qn. sur un sujet • iemand over iets aan het praten krijgenune fois lancé, il ne s'arrête plus • als hij eenmaal op dreef is, houdt hij niet meer oplancer une fausse nouvelle • een onwaar bericht verspreiden1 zich werpen (op) ⇒ zich storten, afstormen (op)♦voorbeelden:1. m1) (het) loslaten [duiven]2) (het) opjagen [wild]4) worp2. v1) werpen, gooien3) op de markt brengen, lanceren4) bekendmaken -
15 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
16 parole
parole [paarol]〈v.〉2 woord ⇒ (het) spreken, uitspraak♦voorbeelden:1 parole de Dieu • Woord Gods, de Schriftparole d'évangile • evangelie, onomstotelijke waarheidla bonne parole • de Blijde Boodschapboire les paroles de qn. • aan iemands lippen hangen〈 spreekwoord〉 les paroles s'envolent, les écrits restent • schrift grift, gepraat vergaatmesurer ses paroles • zijn woorden wikkenje lui ferai rentrer les paroles dans la gorge • ik zal zorgen dat hij die woorden terugneemtil est tolérant en paroles • hij beweert tolerant te zijnc'est une parole en l'air • dat heeft hij zomaar gezegd, het is een loze kreetadresser la parole à qn. • het woord tot iemand richtencouper la parole à qn. • iemand onderbreken, in de rede vallen〈 spreekwoord〉 la parole est d'argent, et le silence est d'or • spreken is zilver, zwijgen is goudrendre sa parole à qn. • iemand van zijn belofte ontslaantenir (sa) parole • woord houdenprisonnier sur parole • voorwaardelijk in vrijheid gestelde(ma) parole!, parole d'honneur! • op mijn woord (van eer)!, eerlijk waar!ma parole, il a raison! • verdomd, hij heeft gelijk!1. f1) woord3) erewoord2. parolesf pl1) tekst2) praatjes -
17 air
air [er]〈m.〉2 wind3 uiterlijk ⇒ voorkomen, houding, manieren4 wijsje ⇒ lied, melodie, deuntje♦voorbeelden:air conditionné • airconditioningêtre libre comme l'air • zo vrij zijn als een vogeltje in de luchten plein air, au grand air • in de open luchtelle a besoin de changer d'air • ze moet er even uitdonner de l'air, mettre à l'air • luchtens'élever dans l'air, les airs • opstijgenon manque d'air ici • het is hier benauwd〈 informeel〉 avec un air de dire … • met zo'n gezicht van …, zo met een gezicht van …il y a de la bagarre dans l'air • er zit ruzie in de luchtidées dans l'air • eigentijdse ideeënbâtir en l'air • luchtkastelen bouwence sont des contes en l'air • dat is uit de lucht gegrepen〈 argot〉 s'envoyer en l'air • neuken, vrijen〈 informeel〉 envoyer, flanquer, foutre en l'air • wegdoen, -gooien, -smijtenparler en l'air • in het wilde weg pratenavoir toujours un pied en l'air • altijd druk in de weer zijn, opgewonden zijnpromesses en l'air • vage beloftenregarder en l'air • omhoog kijkenêtre une tête en l'air • verstrooid, vergeetachtig zijnavoir (un) grand air • stijl hebben, er voornaam uitzienil a un drôle d'air • hij ziet er vreemd uitil a un faux air de qn. que je connais • hij lijkt een beetje op iemand die ik kenprendre de grands airs (avec qn.) • verwaand, hooghartig zijn (jegens iemand)ça en a tout l'air • het ziet er wel naar uitavoir l'air (de) • lijken, schijnen, er uitziensans avoir l'air de rien • alsof er niets aan de hand isprendre un air • een (voorname) houding aannemenprendre des airs • een hooghartige houding aannemend' un air décidé • vastbesloten4 il en a l'air et la chanson • hij, het lijkt niet alleen zo, hij, het is ook zoairs à boire • drinkliederenairs de danse • dansliederenm1) lucht2) wind3) sfeer4) voorkomen, uiterlijk5) deuntje -
18 dent
dent [dã]〈v.〉♦voorbeelden:dent à pivot, à tenon • stifttanddent de sagesse • verstandskiesmordre à belles dents • lekker happen inrire à belles dents • hartelijk lachenil y en a pour une dent creuse • er is net genoeg om een holle kies mee te vullenavoir la dent dure • een scherpe tong hebbenavoir la dent mauvaise • kwaadsprekenavoir une dent contre qn. • gebeten zijn op iemandse casser les dents • falenclaquer des dents • klappertandenne pas desserrer les dents • zijn kiezen op elkaar houden, zijn mond niet opendoens'escrimer des dents • met smaak etenfaire, percer ses dents • tanden krijgengrincer des dents • knarsetandenpercer ses dents • tandjes krijgenserrer les dents • zijn kiezen op elkaar klemmenparler entre ses dents • binnensmonds pratenn'avoir rien à se mettre sous la dent • niets te eten hebbenil mange tout ce qui lui tombe sous la dent • hij eet alles wat hij krijgen kanêtre sur les dents • op zijn tandvlees lopengarder une dent contre qn. • boos blijven op iemandf1) tand, kies2) bergpiek, top -
19 autant
autant [ootã]〈 bijwoord〉6 〈+ bijvoeglijk naamwoord; met herhaling van ‘autant’〉zo … (als), zo …♦voorbeelden:autant de garçons que de filles • evenveel jongens als meisjesautant que possible • zoveel mogelijkétaient-ils autant qu'hier? • waren ze met evenveel als gisteren?vous, autant que vous êtes • ieder van u, stuk voor stukje ne l'ai jamais vu manger autant • ik heb hem nooit zoveel zien etenil travaille autant qu'il peut • hij werkt zoveel hij kanils sont autant que nous • zij zijn met evenveel als wijil travaille autant qu'il peut • hij werkt zoveel hij kanintelligent, il l'est autant que toi • hij is even intelligent als jijj'en souffre autant que toi • ik lijd daar evenzeer onder als jijil est modeste autant qu'habile • hij is even bescheiden als (hij) slim (is)autant dire que … • het komt erop neer dat …autant parler à un sourd • je kunt net zo goed tegen dovemansoren pratenc'est un homme mort ou autant vaut • hij is zo goed als doodautant vaut rester à la maison • je kan beter thuis blijvenfaites en autant • doe evenzoen faire autant à qn. • iemand hetzelfde behandelenje ne puis en dire autant • dat geldt niet voor mij5 je ne pensais pas qu'il aurait autant de patience • ik dacht niet dat hij zoveel geduld zou hebben6 autant il est charmant avec elle, autant il est désagréable avec nous • zo aardig (als) hij is tegen haar, zo onaangenaam doet hij tegen onsd' autant mieux que … • des te beter, naarmate …d' autant moins, plus que … • des te minder, meer omdat …d' autant plus! • daarom des te meer!pour autant • daarom (echter)il a beaucoup travaillé, il n'a pas réussi pour autant • hij heeft hard gewerkt, toch is hij niet geslaagd(pour) autant que je sache • voor zover ik weetautant qu'il est possible • voor zover mogelijk(pour) autant qu'on puisse prévoir • voor zover dat te voorzien valt→ vent -
20 voix
voix [vwaa]〈v.〉2 stem ⇒ mening, raad♦voorbeelden:voix de tête • kopstemvoix éteinte • zwakke, toonloze stemavoir la voix fausse, juste • vals, zuiver zingengrosse voix • zware stemavoir de la voix • een goede (zang)stem hebbense casser la voix • zich schor praten, schreeuwencouvrir la voix de qn. • iemand overstemmens'éclaircir la voix • zijn keel schrapenentendre des voix • stemmen horen, hallucinerenà voix basse • zachtjesà voix haute, à haute voix • luid, met luider stemchanter à pleine voix • uit volle borst zingenchanter à deux voix • tweestemmig zingende vive voix • mondelingêtre sans voix • zijn stem kwijt zijn; sprakeloos van verbazing zijndonner sa voix à qn. • zijn stem op iemand uitbrengenmettre aux voix • in stemming brengen5 voix active, passive, pronominale • bedrijvende, lijdende, wederkerende vormf1) stem2) mening3) stemrecht4) geluid [dier]
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mund — 1. A Müs as iar sat üsh a Uugan. (Nordfries.) – Johansen, 58. Der Mund ist früher satt als die Augen. 2. Alles im Munde, in den Händen nichts. Frz.: Il a dit cela de bouche, mais le coeur n y touche. – Il ne dit ou promet que des lèvres. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon